Toelichting rapport
Hieronder vindt u een toelichting op de inhoud van de beoordeelde schoolvakken.
Taal | |
---|---|
Woordenschat | Op grondige en systematische wijze worden nieuwe woorden aangeleerd waardoor de woordkennis wordt verbreed en verdiept. Dit draagt bij aan de ontwikkeling van de mondelinge en schriftelijke taalvaardigheid. Uitdrukkingen en spreekwoorden. |
Taal Verkennen | Taal ontdekken door regels, spreken en begrippen aan te reiken. Het leren verkennen van letters, klanken en leestekens. Zinsontleding: tegenwoordige / verleden tijd, enkelvoud / meervoud. |
Letterkennis | Hoeveel van de tot nu toe aangeboden letters worden er beheerst? Het kunnen lezen van woordjes. Het lezen van woordrijen waarbij steeds 1 letter verandert. |
Spelling | Het correct leren schrijven van woorden. Hierbij worden de leerlingen vaardigheden aangeboden om correct te schrijven. Het leren van spellingsregels en aanpak van spellingsproblemen. |
Schrijfopdrachten | Schrijven van verhalen, gedichten, beschrijvingen, verslagen, werkstukken, reclameteksten. |
Spreekvaardigheid | Het stimuleren van uitdrukkingsvaardigheden van de leerlingen. Het leren van gespreksregels en gesprekpatronen. Door te luisteren verwerkingsvaardigheden van de kinderen ontwikkelen. Voorbeelden die hierbij horen: vertellen, voordragen, opvoeren, beschrijven, verslag doen, informatie opvragen en geven. |
Technisch lezen | |
Intonatie | Een verhaal of tekst op de juiste toon voorlezen. |
Leest in niveau | Om de voortgang van het technisch lezen weer te geven gebruiken we IEP-niveaus. Bij het IEP-lezen gaat het niet alleen om de snelheid en nauwkeurigheid waarmee een tekst gelezen wordt, maar ook om “mooi” voordrachtslezen. De M staat voor “Midden”, de E voor “Eind”. Wanneer uw kind bijvoorbeeld in het midden van groep 5 IEP E5 leest loopt het iets voor, wanneer het IEP E3 leest halverwege groep 4 loopt het iets achter, ten opzichte van het landelijk gemiddelde. |
Begrijpend lezen | |
Het leren begrijpen, ontleden van een tekst d.m.v.: Een tekst voorspellen (waar denk je waar de tekst over gaat). Een tekst samenvatten. Onduidelijkheden in de tekst oplossen. Vragen stellen en maken. Verwijswoorden herkennen en begrijpen. | |
Schrijven | |
Oefenen motorische vaardigheid. Netjes leren schrijven m.b.v. schrijfmethode. Hierbij wordt ook gelet op de wijze waarop het schrijven in schriften en werkboekjes gebeurt. | |
Engels | |
Voorbereiding op het leren van een vreemde taal. Hierbij ligt het accent op het spreken en luisteren. | |
Rekenen | |
Methode | Het gemiddelde van de cijfers op de zgn. bloktoetsen. Aan het eind van elk blok wordt een toets afgenomen. |
Tafels | De beheersing van de tafels van vermenigvuldiging. Niet alleen correct, maar ook snel. |
Tempo rekenen | Binnen een bepaalde tijd een aantal sommen (+, -, : en x) vlot kunnen uitrekenen. |
VierKeerWijzer (Wereldoriëntatie) | |
Bij VierKeerWijzer wordt thematisch gewerkt. Kinderen leren vanuit verschillende invalshoeken ontzettend veel rondom een thema. De voorheen onderwezen losse vakken aardrijkskunde, geschiedenis, natuur en techniek en verkeer zijn met elkaar verweven. Binnen VierkeerWijzer wordt tevens veel aandacht besteed aan Burgerschap en onze openbare identitiet. | |
Aardrijkskunde | Alles wat er te leren is over de aarde. |
Topografie | Waar de steden, rivieren, meren, zeeën, gebergten, streken enz. liggen. |
Geschiedenis | Geschiedenis verwijst naar alles wat in het verleden heeft plaatsgevonden. |
Natuur en techniek | Natuur en techniek zijn overal om ons heen en dat laten we de leerlingen zien en ervaren. |
Verkeer | Het aanleren van verkeersregels, verkeersgedragsregels en verkeersborden zodat de leerlingen op een verantwoorde manier aan het verkeer kunnen deelnemen. |
Spraak - / taalontwikkeling | |
Uitspraak/verstaanbaarheid | Zich goed verstaanbaar kunnen maken. |
Vertellen/navertellen | Iets vertellen in goede zinnen, een verhaal navertellen. |
Kritisch luisteren | Goed kunnen luisteren naar een verhaaltje, de belangrijkste details er uit kunnen pikken om een vraag te kunnen beantwoorden. |
Schriftoriëntatie | Het verschil weten tussen letters, woorden, zinnen en getallen. |
Auditieve synthese | Dit is het hakken en plakken van woorden. b-r-oe-k = broek. |
Beginnende gecijferdheid | |
Meten en vergelijken | Kennis maken met de grootheden lengte, oppervlakte, inhoud, gewicht, temperatuur en tijd |
Tellen en getalbegrip | Telrij in de juiste volgorde kunnen opzeggen. Het herkennen van de cijfersymbolen en er inhoud aan kunnen geven. |
Meetkunde | Verkennen van de ruimte om hen heen en het bepalen van hun eigen plaats daarin. |
Motoriek | |
Grove motoriek | Het gaat hier om de grote, grove bewegingen die je met je lijf maakt. Bijvoorbeeld lopen, rennen, dansen. |
Fijne motoriek | Het gaat hier om de kleine bewegingen die we met onze handen en vingers maken. Bijvoorbeeld knippen, tekenen, schrijven. |
Bewegingsonderwijs | |
Motorische vaardigheden | Algemene bewegings ontwikkeling met de nadruk op coördinatie, evenwicht en oog- handcoördinatie. |
Sociale vaardigheden | Spelgedrag van het kind zelf en dat met anderen, met als doel het gezamenlijk op gang brengen en houden van bewegingssituaties. |
Werkhouding | |
Zelfstandigheid | Opdrachten zonder hulp uitvoeren. Initiatieven ontwikkelen om tot een oplossing te komen. |
Concentratie | Aandacht bij het onderwerp kunnen houden. |
Motivatie | Maakt graag de opdrachten. |
Werkverzorging | Netheid. |
Doorzettingsvermogen | Een gestelde opdracht afmaken. |
Sociaal emotioneel | |
Houding naar leerkracht | Hoe stelt het kind zich op t.o.v. de leerkracht. |
Omgang met andere leerlingen | Hoe stelt het kind zich op t.o.v. de andere kinderen. Kan het samenwerken en samen spelen. |
Houding t.a.v. regels | Houdt het kind zich aan de regels en afspraken. |
Zelfredzaamheid | Kan het kind voor zichzelf opkomen. Kan het zelf problemen op een goede manier oplossen. |